Engels : Nederlands to meet = bij elkaar komen already = al to be afraid = bang zijn never = nooit every = elke History = geschiedenis a bit = een beetje to warn = waarschuwen without = zonder job = klusje/karweitje to like = mogen/aardig vinden mouth = mond to want = willen fight = ruzie Sports club = sportclub Maths = wiskunde test = toets, repetitie / toets / repetitie disco dance = discodans group = groep to mean = bedoelen to sound = klinken too = te class = les to need = nodig hebben to say = zeggen else = anders gym = gymnastieklokaal to practise = oefenen to cool = afkoelen