Engels : Nederlands to persuade = overhalen audition = auditie musical = musical / muzikaal to forget = vergeten forgot = vergat, vergaten / vergat / vergaten drama = toneel to audition = auditie doen part = rol tune = melodietje, wijsje / melodietje / wijsje to sing = zingen sang = zong, zongen / zong / zongen opinion = mening to be concerned about = zich zorgen maken om successfully = succesvol to be aware = zich bewust zijn fantastically = fantastisch show = show, voorstelling / show / voorstelling to hold = houden held = hield, hielden / hield / hielden necessary = nodig to hang about = rondhangen hung about = hing rond, hingen rond / hing rond / hingen rond ill = ziek headache = hoofdpijn sore = zeer, pijnlijk / zeer / pijnlijk throat = keel text = sms‰Ûªje confident = vol zelfvertrouwen unhappy = ongelukkig to bully = pesten to make = maken made = maakte, maakten / maakte / maakten to be long = lang werk hebben kind = vriendelijk, aardig / vriendelijk / aardig carefully = zorgvuldig to presume = veronderstellen to come over = komen naar settle down = gaan zitten to hum = neuriÌÇn bubbly = uitgelaten, vrolijk / uitgelaten / vrolijk battleaxe = strijdbijl fascinating = fascinerend