Engels : Nederlands to step out of = ergens uit stappen wet = nat to swim / swam / swum = zwemmen / zwom / gezwommen pool = zwembad to wake up / woke / woken = wakker maken / maakte / gemaakt energetic = energiek, vol energie / energiek / vol energie exercise = lichaamsbeweging break = pauze unbelievable = ongelofelijk sheet = laken shock = schok road accident = verkeersongeluk far = veel to hit / hit / hit = raken / raakte(n) / geraakt awful = verschrikkelijk crash = botsing injured / hurt = gewond to run into / ran / run = tegenaan botsen, aanrijden / tegenaan botsen / aanrijden to knock = stoten damage = schade, letsel / schade / letsel mountain bike = mountainbike to repeat = herhalen information = informatie detail = detail nightmare = nachtmerrie to take place / took / taken = plaatsvinden / vond plaats / plaatsgevonden to cycle = fietsen off road = off road bone = bot conscious = bij bewustzijn to live = leven to die = sterven, doodgaan / sterven / doodgaan refreshing = verfrissend to dash = zich haasten to tremble = beven to skid = slippen to head back = teruggaan stretch of road = stuk weg