Engels : Nederlands doctor = dokter floor = verdieping, etage / verdieping / etage down = aan het eind van, verderop in / aan het eind van / verderop in corridor = gang to smell / smelt / smelt = ruiken / rook / geroken to rub = inwrijven sterilizing stuff = ontsmettingsspul nurse = verpleger / verpleegster worried = bezorgd, ongerust / bezorgd / ongerust to hug = knuffelen bruise = kneuzing cast = gips / gipsverband cartoon = cartoon, spotprent / cartoon / spotprent reading = iets om te lezen mountain biking = mountainbiken mags = tijdschriften lucky one = geluksvogel to be into / was, were / been = erg mee bezig zijn extreme sports = extreme sporten crash = ongeluk physiotherapy = fysiotherapie operation = operatie X-ray = r̦ntgenfoto consultant = behandelend arts optimistic = optimistisch encouraging = bemoedigend scary = eng wheelchair = rolstoel a while = een poosje to mend = herstellen to cheer up = opbeuren, opvrolijken / opbeuren / opvrolijken packet = pakje artistic = artistiek genius = genie, genialiteit / genie / genialiteit yours truly = ondergetekende toe = teen germ = ziektekiem, bacil / ziektekiem / bacil to be a write-off = afgeschreven zijn