Engels : Nederlands to launch = lanceren, starten / lanceren / starten to bother = dwarszitten amount = hoeveelheid constantly = voortdurend, steeds / voortdurend / steeds mood = humeur, stemming / humeur / stemming in particular = vooral, in het bijzonder / vooral / in het bijzonder to end up = eindigen, terecht komen / eindigen / terecht komen to wipe = afvegen, afnemen / afvegen / afnemen checkout = kassa exact = letterlijk chest = borst / borstkas scooter = scooter Everywhere = Overal suddenly = plotseling to get rid of = wegdoen, lozen / wegdoen / lozen behaviour = gedrag to worry = zorgen baren factory = fabriek to close down = dichtgaan to roll in money = bulken van het geld tricky = lastig proof = bewijs owner = eigenaar embarrassed = in verlegenheid, gegeneerd / in verlegenheid / gegeneerd grateful = dankbaar gay = homoseksueel, vrolijk / homoseksueel / vrolijk to reckon = denken term = term share = deel rant = scheldpartij, tirade / scheldpartij / tirade to be disloyal = iemand afvallen insult = belediging