Engels : Nederlands
posh = chic, deftig / chic / deftig
bloody = verschrikkelijk, ontzettend / verschrikkelijk / ontzettend
castle = kasteel
delighted = heel blij, verrukt / heel blij / verrukt
pleasure = genoegen, plezier / genoegen / plezier
Irish = Iers
to recognize = herkennen
origins = oorsprong
fascinating = fascinerend
to lecture = een lezing geven
loser = loser, zielig figuur / loser / zielig figuur
violin = viool
cello = cello
charming = alleraardigst
guest = gast
to entertain = vermaken
smoked salmon = gerookte zalm
champagne = champagne
diplomatic service = diplomatieke dienst
career = carri̬re, loopbaan / carri̬re / loopbaan
lifestyle = levensstijl
to appeal to = aanspreken
to text = een sms'je sturen
fabulous = fantastisch
appropriate = passend
to stare at = staren naar, aangapen / staren naar / aangapen
farewell = vaarwel
The Hague = Den Haag
rose = roos
mansion = herenhuis
to be loaded = schatrijk zijn
ancestor = voorouder
string quartet = strijkkwartet
terrace = terras
marquee = feesttent, partytent / feesttent / partytent
croquet = croquet / croquetspel
spoilsport = spelbreker
cobweb = spinnenweb
to re-locate = overgeplaatsen
to register = inschrijven