Engels : Nederlands
aggravation = ergernis
attribute = eigenschap
banausic = praktisch / materialistisch
bland = middelmatig
blasphemy = godslastering
coining = verzinsel / taalverzinsel
to countervail = goedmaken / compenseren
deficiency = gebrekkigheid
deployment = gebruik / toepassing
desiccation = opdroging / verdwijning
dissemination = verbreiding
to doodle = krabbelen
elusive = ongrijpbaar
to enrapture = in vervoering brengen
to enthral = boeien
filament = fijne draad / vezel
indigenous = inheems
juvenescent = jeugdig
lineage = afkomst / origine
lulz = lol
OMG (Oh my god) = O nee hè
to peacock = pronken / pralen met
prescriptive = voorgeschreven
prolix = langdradig / breedsprakig
proscriptive = verbiedend
provenance = oorsprong / afkomst
to pun = woordspelingen maken
sodality = groepering
solace = troost / bemoediging
strobile = kegelvormig
sycophant = vleier / klikspaan
trajectory = baan / pad / weg
twee = sentimenteel
to vamp = improviseren
yoking = verbinding / samenstelling