Engels : Nederlands to boast = zich beroemen op emerald = smaragdgroen to encompass = omvatten hide = huid inhospitable = onherbergzaam jagged = puntig lush = rijkelijk begroeid / welig marsupial = buideldier painted = kleurrijk to soar = rijzen / zich verheffen staggeringly = ontstellend to strum = tokkelen to teem with = wemelen van temperate = gematigd to bound = springen hardscrabble = schraal hauntingly = onvergetelijk succour = toevlucht to tunnel = zich een weg graven