Engels : Nederlands room = kamer / ruimte floor = vloer ground floor = benedenverdieping first floor = eerste verdieping bathroom = badkamer bath = bad shower = douche towel = handdoek toilet = wc hall = hal livingroom = woonkamer bedroom = slaapkamer kitchen = keuken attic = zolder to go home = naar huis gaan at home = thuis to live = wonen to drop = laten vallen to tell = vertellen garage = garage roof = dak garden = tuin to own = bezitten own = eigen owner = eigenaar to paint = verven/schilderen to build - built - built = bouwen