Engels : Nederlands lake = meer deep = diep canal = kanaal / gracht river = rivier across = over wide = breed/wijd clear = helder bottom = bodem to sink = zinken to drown = verdrinken flood = overstroming bridge = brug mill = molen power = kracht coast = kust island = eiland beach = strand sand = zand wave = golf ocean = oceaan shell = schelp shore / bank = oever possible = mogelijk below sea level = onder de zeespiegel above sea level = boven de zeespiegel