Engels : Nederlands crime = misdaad murder = moord to murder = vermoorden murderder = moordenaar to look for = zoeken (naar) to search = doorzoeken jail/prison = gevangenis prisoner = gevangene to escape = ontsnappen police = politie policeman = politieagent police station = politiebureau policewoman = politiagente thief = dief to arrest = arresteren to follow = volgen nowhere = nergens law = wet lawyer = advocaat stone = steen pickpocket = zakkenroller fact = feit fasle = vals to beat = slaan