Engels : Nederlands According to / With respect to = volgens Attitude = houding Available = beschikbaar Characteristic, to characterise = eigenschap, typeren Concern = bezorgdheid Let op: It concerns … = het gaat over … Development, to develop = ontwikkeling, ontwikkelen Due to = als gevolg van Evidence = bewijs Fear = angst Generally = over het algemeen How does … relate to…? = hoe verhoudt zich … tot …? It describes … = het beschrijft … It gives an explanation … = het geeft een verklaring … It provides a contrast … = het is een tegenstelling met … It continues the line of thought … = het gaat door op de ideeën van … It criticizes … = het bekritiseert … It explains … = het legt uit … It adds weight to … = het voegt gewicht toe aan … Image = beeld In connection with = in verband met Indifferent = onverschillig Indignant, indignation = verontwaardigd, verontwaardiging Issue = onderwerp Main = voornaamste What is the main message … = wat is de voornaamste boodschap? Measures = maatregelen Ordinary = gewoon (hoeft niet negatief te zijn!) Outdated = verouderd Purpose = doel Regard = opzicht, achting Remarkable = opmerkelijk The stand taken = het standpunt (dat wordt) ingenomen The writer’s present stance = de schrijvers huidige standpunt To accuse = beschuldigen To acknowledge = erkennen To agree = het eens zijn met To aim, the aim = richten op, doel To approach = benaderen You must approach the subject from both sides = je moet het onderwerp van beide kanten benaderen. To assert = stellen, vaststellen To assume = veronderstellen To be inclined to = geneigd zijn om To believe, belief = geloven, geloof To calculate = berekenen To cause, a cause = veroorzaken, oorzaak To compare = vergelijken To concede / To concede … = toegeven To confirm = bevestigen To contain = bevatten To contradict = tegenspreken To contribute = bijdragen aan To convince = overtuigen To counterbalance = een tegenwicht vormen To defend = verdedigen To demand = eisen To deny, he denied = ontkennen, niet geven He denied the crime. = hij ontkende de misdaad. I denied him his rights. = ik gaf hem zijn rechten niet. To do justice to = recht doen aan To enable = in staat stellen om To entail = inhouden It entails a lot of hard work. = het houdt veel hard werk in. To exceed = overtreffen To ignore, ignorance = negeren, onwetendheid To imply (it implied) = suggereren To impress = indruk maken op To include = inhouden (en dan een beschrijving van wat het inhoud.) To judge from = te oordelen naar Which is right, to judge from par. 3? = wat is juist, te oordelen naar paragraaf 3? To mock = spotten To oppose, opponent = tegen iets zijn, tegenstander To prevent = voorkomen To provide something = iets bieden, iets geven To qualify = beschouwen, indelen How could this word be qualified? = hoe kun je dit woord beschouwen? To recognize = herkennen, erkennen To refuse = weigeren To remain = blijven , niet veranderen To replace = vervangen To resemble = lijken op To reveal = tonen, laten zien To seem to = lijken, schijnen To state = vaststellen To tend to = ertoe neigen om To underline = onderstrepen To warn / To warn against … = waarschuwen Unwillingness = onwil What accounts for … = wat is de oorzaak van … What function is par. X meant to serve? = wat is het doel van paragraaf X? To add … = toevoegen To illustrate … / To provide examples of … = voorbeelden geven van To summarize … = samenvatten To show that … = laten zien To stress that … / To emphasize … = benadrukken To highlight … = de nadruk leggen op To tone down … = afzwakken What is in line with … = Wat is in overeenstemming met What is made clear about … = Wat wordt duidelijk gemaakt over