Engels : Nederlands law = wet lawyer = jurist / advocaat regulation = regel to accuse of / to charge with = beschuldigen van accusation / charge = beschuldiging / aanklacht court = rechtbank to condemn = veroordelen witness = getuige to state = verklaren judge = rechter to judge = (be)oordelen fact = feit to prove = bewijzen to prove / to turn out = blijken proof / evidence = bewijs evident / obvious / clear = duidelijk to confess = bekennen guilt = schuld guilty = schuldig verdict = uitspraak / oordeel trial = proces illegal = onwettig / illegaal legal = wettig sentence = vonnis to capture = gevangennemen to release = vrijlaten / loslaten death penalty = doodstraf case = (rechts)zaak