Engels : Nederlands to behave = zich gedragen behaviour = gedrag to approve of = goedkeuren to disapprove of = afkeuren approval = goedkeuring disapproval = afkeuring to punish = straffen punishment = straf to admit = toegeven rule = regel to obey = gehoorzamen to warn = waarschuwen warning = waarschuwing several = verschillende to apologise = zich verontschuldigen apology = excuus to apply = toepassen to handle / to cope with = aankunnen/omgaan met to bully = pesten bully = pestkop to tease = plagen to get on/to get along = kunnen opschieten polite = beleefd impolite = onbeleefd on purpose = met opzet