Engels : Nederlands to collide = botsen collision = botsing curve/bend = bocht to appear = blijken to alter = wijzigen calamity = ramp to attach = vastmaken frontier = grens track = pad/spoor to equip = uitrusten fashionable = deftig/chic nevertheless = toch what a nuisance = wat vervelend to expire = verlopen to occur = gebeuren incident = voorval superficial = oppervlakkig motion = beweging strap = band either ... or = of ... of enterprise = onderneming measure = maatregel resident = hotelgast to lodge = logeren inn = herberg/klein hotel proprietor = eigenaar to let = verhuren to enquire/to inquire = informeren/inlichtingen vragen to make enquiries/inquiries = inlichtingen vragen