Engels : Nederlands to pass = aangeven to pour = inschenken blade = lemmet to prepare = klaarmaken by the way = tussen twee haakjes to bother = moeite doen to tip = een fooi geven course = gang (van maaltijd) main course = hoofdgerecht recipe = recept cardboard = karton to curse = vloeken contents = inhoud beverage = drank spirits / booze = sterke drank to fetch = halen brandy = cognac to brew = brouwen licence = vergunning tipsy = een beetje dronken lager = pils landlord = cafebaas brim/rim = rand crisp = knapperig barrel = vat to squeeze = (uit)persen neither ... nor = noch ... noch liquid = vloeistof