Engels : Nederlands thumb = duim to suck = zuigen sense = zintuig organ = orgaan lap = schoot to seize = grijpen sight = gezichtsvermogen / gezicht to lose sight of = uit het oog verliezen cheek = wang eyebrow = wenkbrauw eyelash = wimper curly = krullend to snore = snurken tender = teer/zacht oxygen = zuurstof to stir = roeren to shiver = huiveren/rillen skeleton = skelet feature = gelaatstrek to doze = dutten vein = ader to tremble = beven to rub = wrijven to nod = knikken to yawn = geeuwen to peer = turen to swing = zwaaien to yell = gillen razor = scheermes shaver = scheerapparaat