Engels : Nederlands fashion = mode fashionable = in de mode; modieus in fashion; in vogue = in de mode old-fashioned = ouderwets garment = kledingstuk to attract = trekken conspicuous = opvallend to wear = dragen shabby = armoedig fabric = stof to mend = maken; repareren collar = kraag; boord fur = bont size = maat to shrink = krimpen to design = ontwerpen designer = ontwerper design = ontwerp wardrobe = kleerkast casual clothes = vrijetijdskleding laundry = wasserij / wasgoed detergent = wasmiddel zip; zipper = ritssluiting