Engels : Nederlands to hover = zweven flock = kudde (schapen) pasture = weide to chase = achternazitten ferocious = woest paw = poot to elude = ontwijken to mount = bestijgen/beklimmen docile = volgzaam/gedwee vine = wijnstok vineyard = wijngaard manure = mest to envelop = hullen hazard = gevaar hazardous = gevaarlijk to ramble/to roam = zwerven paramount = erg belangrijk infinite = oneindig precipice/abyss = afgrond brink = rand ore = erts belt = strook desolate = woest en verlaten arid = droog/dor solitary = eenzaam solitude = eenzaamheid to inflict = toebrengen boundary = grens to designate = aanwijzen by and large = over het algemeen odour = stank