Engels : Nederlands to admire = bewonderen admiration = bewondering admirable = bewonderenswaardig obsessed (with) = bezeten (van) to loathe = walgen van to annoy/to irritate = ergeren/irriteren annoyance/irritation = irritatie/ergernis remorse = wroeging shy/timid = verlegen shyness/timidity = verlegenheid mood = stemming to disappoint = teleurstellen disappointment = teleurstelling to appeal to = aantrekken appeal = aantrekkingskracht sorrow / grief = verdriet to mourn = rouwen om sensitive (to) = gevoelig (voor) sensitivity (to) = gevoeligheid (voor) cheerful = opgewekt weird = erg vreemd pity/compassion = medelijden to scare/to frighten = bang maken scared/afraid (of) = bang (voor) to be fed up with = het zat zijn to humiliate = vernederen humiliation = vernedering to sympathise = meevoelen empathy = inlevingsvermogen miracle = wonder to applaud = applaudiseren / toejuichen sympathise = medeleven