Engels : Nederlands to derive from = afleiden van to interpret = uitleggen/interpreteren interpreter = tolk confusion = verwarring dumb = stom deaf and dumb = doofstom to meet / to come up to/to live up to = voldoen aan to fall short of = niet voldoen aan cutting = knipsel to distort = verdraaien issue = nummer(van tijdschrift) glossy = glanzend tanned = gebruind lap = schoot to wink = knipogen to stoop = bukken to rub = wrijven to drag = slepen to pant = hijgen to tap = kloppen/tikken to gaze = staren to peer = turen to yawn = geeuwen object = voorwerp to comply (with) = voldoen (aan) to tease = plagen