Engels : Nederlands matter = zaak to borrow (from) = lenen (van) to lend (to) = lenen (aan) loan = lening interest = rente rate = tarief bill = rekening to owe = schuldig zijn amount = bedrag/hoeveelheid wealth = rijkdom wealthy = rijk to inherit = erven inheritance = erfenis heir = erfgenaam heiress = ergename value = waarde valuable = kostbaar/waardevol valuables = kostbaarheden to beg = bedelen beggar = bedelaar generous = gul/vrijgevig cash machine / cashpoint/ATM = geldautomaat bank card = bankpas PIN = pincode to bargain = onderhandelen (over prijs) to charge = rekenen free/free of charge = gratis