Engels : Nederlands trainee = stagiair(e) traineesheip = stage (un)desirable = (on)wenselijk to resign = ontslag nemen assignment = opdracht profession/occupation = beroep trial period = proefperiode to qualify = een bevoegdheid behalen qualification = bevoegdheid qualified = bevoegd manual(ly) = met de hand on behalf of = namens engaged = bezig/bezet clerk = administratief medewerker to quit = opgeven/stoppen met expat/expatriate = expat temporary = tijdelijk employment agency = uitzendbureau temp = uitzendkracht to temp = als uitzendkracht werken personnel manager = personeelschef to recruit = werven/aantrekken responsible = verantwoordelijk responsibility = verantwoordelijkheid to merge = fuseren merger = fusie demand (for) = vraag (naar) to demand = eis