Engels : Nederlands bound for = op weg naar to propel = voortstuwen distress = nood craft = vaartuig(en) to equip = uitrusten to encounter = tegenkomen/ontmoeten encounter = ontmoeting to attach = vastmaken haphazardly = op goed geluk/lukraak incident = voorval to assure = verzekeren assurance = verzekering dreadful = vreselijk venture = waagstuk to venture = zich wagen properly = goed/naar behoren to convert = veranderen/verbouwen discomfort = ongemak to pitch = opzetten to conform with = in overeenstemming zijn met property = eigendommen to disembark = van boord gaan