Engels : Nederlands now and then = af en toe to answer = beantwoorden beer = het bier kale = de boerenkool sandwich = de boterham egg = het ei eggs = de eieren to use = gebruiken to like = houden van interview = het interview year = het jaar you (plural) = jullie herbs = de kruiden lunch = de lunch breakfast = het ontbijt porridge = de pap fries = de patat rice = de rijst to find = vinden sometimes = weleens sweet = zoet salty = zout