Engels : Nederlands accessory = accessoire brand = merk to fit / to try (something) on = passen to go with / to match = passen bij jumper (UK) / sweater (US) = trui old-fashioned = ouderwets (to be) on sale = in de uitverkoop (zijn) (to be) on trend = in de mode (zijn) outfit = kledingcombinatie to pick out = uitkiezen suit = pak to suit = goed staan tie = stropdas to zip up = dichtritsen