Engels : Nederlands athlete = atleet; sporter to beat = verslaan champion = kampioen court = speelveld (afgesloten ruimte) field = speelveld (open ruimte) goalie = doelman; doelvrouw gymnastics = turnen ice rink = ijsbaan (to be) in shape = fit; in vorm zijn martial arts = vechtsport match (UK) / game (US) = wedstrijd player = speler referee = scheidsrechter rule = (spel)regel to skate = schaatsen to work out = sporten; fitnessen goal = doel; doelpunt