Engels : Nederlands (to go) abroad = (naar) het buitenland (gaan) campground = camping campsite = kampeerplek; camping to check in(to) = inchecken to check out = uitchecken to depart = vertrekken return = retour (travel) schedule = (reis)schema (to go) sightseeing = bezienswaardigheden bekijken to sunbathe = zonnebaden