Engels : Nederlands accomplice = medeplichtige affluent = rijk to allocate = toekennen, verdelen to apprehend = arresteren, aanhouden broad-minded = ruimdenkend colloquial = informeel county = district downpour = stortbui elusive = ongrijpbaar, moeilijk te vangen to enhance = verbeteren, versterken fugitive = voortvluchtige to harass = lastigvallen illicit = illegaal, verboden impudent = brutaal to launder = witwassen lethal = dodelijk perjury = meineed retention = het bewaren shrewd = slim smug = zelfvoldaan, arrogant to soar = sterk stijgen squalid = smerig to stake out = in de gaten houden trafficking = smokkel, handel upfront = als voorschot, vooraf