Engels : Nederlands (to) accomplish = volbrengen (to) alternate = afwisselen arbitrary = willekeurig baffled = stomverbaasd bland = mild comprehensive = veelomvattend, uitgebreid (to) conduct = uitvoeren counterpart = ambtsgenoot to [crack down on] = met harde hand optreden tegen denigrating = kleinerend (to) dub = bestempelen als (to) edit = bewerken (to) explore = onderzoeken gig = eenmalig (muziek)optreden illegible = onleesbaar punctual = op tijd aanwezig remorse = spijt resolute = vastberaden sample = steekproef self-deprecation = zelfspot self-disparaging = zelfspottend (to) subtract = aftrekken (van getallen) topic = onderwerp trait = trek verbal = mondeling