Engels : Nederlands to clutch = vastgrijpen executive = directeur, manager findings = conclusies (van een onderzoek) flask = thermoskan to gesture = gebaren to huddle = bijeenkruipen to lunge = plotseling naar voren schieten to lurch = slingeren muck = vuil passage = overtocht to postpone = uitstellen to rear = steigeren to rip = scheuren to slap = een klap geven smudge = vlek to soar = hard stijgen to stagger = wankelen to sweep = razen (wind, regen, storm) to thrust = duwen, stoten to twist = draaien