Engels : Nederlands credit = tegoed, positief saldo to confound = verwarren deceit = bedrog digit = cijfer, getal discrepancy = afwijking, verschil disdain = minachting disruptive = storend disturbing = verontrustend to divert = afleiden euphoria = grote blijdschap on credit = op afbetaling ordeal = beproeving, pijnlijke ervaring to owe = verschuldigd zijn participant = deelnemer perennial = eeuwig to provoke = uitlokken, uitdagen self-employed = zelfstandig (ondernemer) treacherous = verraderlijk urge = neiging, behoefte to vow = plechtig beloven