Engels : Nederlands decision = besluit division = verschil, onderscheid faintly = vaag favour = gunst, hulp flee (to) - fled - fled = vluchten frown (to) = fronsen glance round (to) = rondkijken grow up (to) = opgroeien keep an eye on (to) = in de gaten houden look after (to) = zorgen voor mind (to) = oppassen no sign of = geen spoor van nod (to) = knikken nowhere = nergens pour (to) = schenken professional = beroeps refugee = vluchteling relation = familielid sensible = verstandig shrug (to) = schouders ophalen study (to) = bestuderen swear (to) - swore - sworn = zweren take time off (to) = vrij nemen treat like (to) = behandelen als unexpectedly = onverwacht