Engels : Nederlands to survive = in leven blijven to come round = langskomen to be on good terms = een goede verstandhouding hebben upset = van streek innocent = onschuldig to affect = aangrijpen, ontroeren threat = bedreiging to watch out = uitkijken puddle = plas insane = gestoord death = dood to ruin = verwoesten breaking news = speciale nieuwsuitzending gigantic = gigantisch torrential rain = stortregen kitten = jong katje to misunderstand = verkeerd begrijpen bush fire = bosbrand