Engels : Nederlands to turn out = blijken area = gebied anxious = ongerust unnecessarily = onnodig to ring / rang / rung = opbellen / belde op / opgebeld to flood = overstromen stream = beek to burst its banks / burst / burst = buiten zijn oevers treden / trad /getreden to rush in = stromen lawn = gazon, grasveld to pour = gieten to be on one's way = onderweg zijn to get hold of = te pakken krijgen message = boodschap to cancel = annuleren, schrappen railway line = spoorlijn