Engels : Nederlands afternoon = middag awake = wakker a day = een dag a week = een week an hour = een uur calendar = kalender clock = klok dark = donker evening = avond Friday = vrijdag half past ten = half elf last week = vorige week lazy = lui Monday = maandag morning = ochtend nine o’clock = negen uur once a week = een keer per week Saturday = zaterdag Sunday = zondag Tuesday = dinsdag Thursday = donderdag today = vandaag tomorrow = morgen the time = de tijd the watch = het horloge to get up = opstaan to rush = haasten to sleep = slapen to wake up = wakker worden Wednesday = woensdag