Engels : Nederlands attraction = attractie building = gebouw castle = kasteel department store = warenhuis entertainment = amusement expensive = duur experience = ervaring famous = beroemd future = toekomst guide = gids history = geschiedenis huge = enorm instead of = in plaats van journey = de reis (van a naar b) maybe = misschien sights = bezienswaardigheden suitcase = koffer the weather = het weer theme park = attractiepark ticket = kaartje trip = de reis (naar een bestemming) (to) attend = bijwonen to [be afraid of heights] = hoogtevrees hebben (to) cross = oversteken (to) decide = besluiten (to) enter = binnengaan to [have fun] = plezier hebben (to) point out = aanwijzen (to) travel = reizen (to) visit = bezoeken