Engels : Nederlands achievements = prestaties caption = bijschrift childhood friends = jeugdvrienden events = gebeurtenissen images = afbeeldingen importance = het belang a necessity = een noodzaak special occasion = speciale gelegenheid treat = een traktatie to [come to mind] = in je opkomen (to) contain = bevatten to [go out of style] = uit de mode raken (to) imagine = je voorstellen (to) mark = markeren (to) own = bezitten (to) regret = betreuren (to) remember = herinneren especially = in het bijzonder everyday = dagelijks just as excited as you = net zo opgewonden als jij particular = bepaald previous = vorige probably = waarschijnlijk remarkably valuable = opmerkelijk waardevol