Engels : Nederlands canteen = kantine chore = klusje classmate = klasgenoot evening = avond a beautiful girl = een mooi meisje guy = vent janitor = conciƫrge nurse = zuster owner = eigenaar principal = rector / hoofd van de school school yard = schoolplein (to) be = zijn (to) clean = schoonmaken (to) have = hebben to [walk the dog] = de hond uitlaten always = altijd beautiful = mooi on my right = aan mijn rechterkant on the left = aan de linkerkant on time = op tijd too late = te laat He is on the phone. = Hij is aan de telefoon. I am too late. = Ik ben te laat. It is cold. = Het is koud. She is crazy about me. = Zij is dol op mij.