Engels : Nederlands accident = ongeluk beak = snavel bottle = fles bowl = kom cage = kooi eye = oog frog = kikker leg = been peas = erwten potato = aardappel rabbit = konijn stain = vlek supermarket = supermarkt waitress = serveerster wing = vleugel wrist = pols is set = vindt plaats it took place = het vond plaats (to) bury = begraven (to) complain = klagen (to) hit = hier: winnen (to) live = leven (to) recognize = herkennen (to) watch out = oppassen before = voordat careful = voorzichtig dirty = smerig, vies harmful = schadelijk of mine = van mij order = volgorde several = verschillende We buried our dog in the garden. = We hebben onze hond in de tuin begraven. Do you complain a lot? = Klaag jij veel? You will end up in jail! = Jij komt nog in de gevangenis terecht! Where do you live? = Waar woon jij? She recognized the famous star. = Zij herkende de beroemde ster. Watch out for frogs! = Pas op voor kikkers!