Engels : Nederlands (to) decide = besluiten (to) figure out = uitzoeken (to) fill in = invullen (to) happen = gebeuren (to) pick up = ophalen (to) question = vragen stellen (to) remember = herinneren (to) seem = lijken (to) soothe / (to) calm = verzachten (to) state = verklaren, zeggen to [stay overnight] = een nachtje blijven slapen (to) vomit = overgeven (to) wiggle = wiebelen (to) wipe = vegen a few times = een paar keer a week ago = een week geleden approximately = ongeveer at 8 pm = om 20.00 uur dislocated = uit de kom, ontwricht dizzy = duizelig earlier today = eerder vandaag on my own = op eigen houtje on the spot = ter plaatse / plekke on the way to = op weg naar recently = de laatste tijd someone = iemand thoroughly = zorgvuldig trouble with = moeite met two weeks before now = twee weken terug unconscious = bewusteloos wobbly = wiebelig wounded = gewond