Engels : Nederlands to arrest = arresteren to chase = achtervolgen to rob = beroven to damage = beschadigen burglary = inbraak investigation = onderzoek innocent = onschuldig guilty = schuldig victim = slachtoffer to steal = stelen suspect = verdachte female = vrouwelijk shoplifter = winkeldief pickpocket = zakkenroller Can you tell me what’s the matter? = Kun je (me) vertellen wat er aan de hand is? Do you have any idea who did it? = Heb je enig idee wie het gedaan heeft? I (don’t) know the person who did it. = Ik ken degene (niet) die het gedaan heeft. What did the thief look like? = Hoe zag de dief eruit? He was wearing black clothes and had a hood on. = Hij had zwarte kleding aan en een capuchon op. The criminal was male and about 30 years old. = De crimineel was mannelijk en rond de 30 jaar oud. I saw somebody break into a house. = Ik heb iemand zien inbreken in een huis. My passport has been stolen from my hotel room. = Mijn paspoort is gestolen uit mijn hotelkamer. It happened last night at about 9 p.m. = Het gebeurde gisteravond rond 9 uur.