Engels : Nederlands We left our coats in the [hall]. = We lieten onze jassen in de [hal]. Our couch is in the [living room]. = Onze bank staat in de [woonkamer]. He took a [shower] and got dressed. = Hij nam een [douche] en kleedde zich aan. A room at the top of a house under the roof is called an [attic]. = Een kamer bovenin het huis onder het dak, heet een [zolder]. We keep our ice in the [freezer]. = Wij bewaren ons ijs in de [diepvries]. We wash our clothes in the [washing machine]. = Wij wassen onze kleren in de [wasmachine]. He used the [cooker] to cook our meal. = Hij gebruikte het [fornuis] om onze maaltijd mee te koken. She used that towel [(to) dry] the dishes. = Zij gebruikte bij het [afdrogen] van de vaat die doek. With that [tea towel] you can dry the dishes. = Met die [theedoek] kan je de vaat afdrogen. Do not forget to bring your [towel] to the pool next Wednesday. = Vergeet je [handdoek] niet mee te nemen naar het zwembad volgende woensdag. How long will it take [(to) build] the new hospital? = Hoe lang gaat duren om het nieuwe ziekenhuis [(te) bouwen]? We have two rooms on the [ground floor]. = We hebben twee kamers op de [benedenverdieping]. My little brother ran down the street [(to) show] his father the frog he found. = Mijn kleine broertje rende door de straat, om zijn vader de kikker, die hij had gevonden, te [laten zien]. Would you like to help me [(to) do the dishes]? = Zou je me willen helpen met [afwassen]? We use our [cellar] as a storage place. = We gebruiken onze [kelder] als opslagplaats. Would you like to take the [stairs] or the elevator? = Wil je met de [trap] of met de lift. That [fence] is used to separate those two properties. = Dat [hek, schutting] wordt gebruikt om die twee percelen te scheiden. She went [upstairs] to her bedroom. = Ze ging naar [boven] naar haar slaapkamer. We heard him come [downstairs], after we called him for diner. = We hoorden hem [beneden] komen, nadat we hem hadden geroepen voor het avondeten. We are going to move, so we put our house [for sale]. = We gaan verhuizen, dus hebben we ons huis [te koop] gezet. He (to) [let] his house for the summer. = Hij [verhuurt] zijn huis tijdens de zomer. Our bedrooms are on the [first floor]. = Onze slaapkamers zijn op de [eerste verdieping]. Can I use you kitchen [sink] to wash my hands? = Kan ik de [gootsteen] in de keuken gebruiken om mijn handen te wassen? We can watch television in the [lounge]. = We kunnen televisie kijken in de [woonkamer].