Engels : Nederlands He is just [an acquaintance], I don't know him that well. = Hij is slechts [een kennis], zo goed ken ik hem niet. Write down our [appointment] in your agenda, so you won't forget. = Schrijf onze [afspraak] in je agenda zodat je het niet vergeet. He accidentally left his trousers [behind] at her place. = Hij liet per ongeluk zijn broek [achter] bij haar thuis. Your [birthday] is when we celebrate the day you were born. = Op je [verjaardag] vieren we de dag dat je bent geboren. They got [divorced] after being married for ten years. = Ze zijn [gescheiden] na een huwelijk van tien jaar. The [end] of that book is so sad, I could not finish the book without crying. = Het [einde] van dat boek is zo zielig, ik kon het boek niet uitlezen zonder te huilen. This phone number is always [engaged]. = Dit telefoonnummer is altijd [in gesprek]. [here you are] is a way of thanking someone. = [alsjeblieft] is een manier om iemand te bedanken. He stood [in front of] me, I could not see a thing of the presentation. = Hij stond [voor] me, ik kon niks van de presentatie zien. Thank you for the [invitation] to your birthday party. = Bedankt voor de [uitnodiging] van je verjaardagsfeestje. He gave me [no answer] to my question. = Hij gaf [geen gehoor] aan mijn vraag. Can I get your [phone number], so we can call? = Mag ik je [telefoonnummer] zodat ik je kan bellen? He sent me a beautiful [postcard] with the view from his hotel in Spain. = Hij stuurde me een mooie [kaart] van het uitzicht van zijn hotel in Spanje. Let's go to the [pub] for some beers. = Laten we naar het [café] gaan voor een paar biertjes. He went to visit his [relative] in the hospital. = Hij ging zijn [familielid] bezoeken in het ziekenhuis. Your familyname is your [surname]. = Jouw familienaam is je [achternaam]. Our guide told us to go [this way]. = Onze gids zei dat we [deze kant op] moesten gaan. Before you can call someone, you need [to dial a number]. = Voor je iemand kan bellen, moet je [een nummer kiezen]. I know you like candy, so I thought you would (to) [enjoy] some chocolate. = Ik weet dat je van snoep houdt, ik dacht dat je wel zou [genieten van] wat chocola. I would like to [invite] whoever wants to come to my party. = Ik wil iedereen [uitnodigen] die naar mijn feestje wil komen. I (to) [phone] my mom everyday to see if she is all right. = Ik [bel] mijn moeder elke dag om te zien of alles goed is. I would like [to thank] him for my birthday present. = Ik zou hem willen [bedanken] voor mijn verjaardagscadeau. I tried to phone my friend, but I think I got the [wrong number]. = Ik probeerde mijn vriend te bellen maar ik denk dat ik [verkeerd verbonden] was. [You're welcome], it was a pleasure. = [Graag gedaan], het was me een genoegen. We got into a [conversation] about the weather. = We hadden een [gesprek] over het weer.