Engels : Nederlands The [young waitress] starts to work at the restaurant today. = De [jonge serveerster] begint vandaag te werken in het restaurant. we [ordered] our food = we [bestelden] ons eten the proprietor = de eigenaar van de zaak a [deep scar] across his face = een [diep litteken] op zijn gezicht he [roared angrily] = hij [brulde kwaad] the proprietor apologized repeatedly = de eigenaar maakte meermaals zijn excuses he tried [to pacify them] = hij probeerde ze [tot rust te brengen] the commotion = de onrust affected the business = was slecht voor de zaak a [brawl] would ensue = een [vechtpartij] zou volgen we obeyed him = we [deden wat hij zei] stealing a glance at them = stiekem naar ze gluren he swept up the [broken china] = hij veegde het [gebroken serviesgoed] op