Engels : Nederlands disappointed = teleurgesteld disco = discotheek engagement = verloving furious = woedend head over heals = hals over kop We fell [in love] last summer. = We werden afgelopen zomer [verliefd]. pleased = blij, tevreden reason = reden terrific = fantastisch, geweldig (to) be jealous of = jaloers zijn op (to) break off a relationship = uitmaken van een relatie (to) cancel = afzeggen (to) dislike = een hekel hebben aan (to) dream = dromen (to) envy = benijden (to) fancy = leuk vinden (to) feel bad about something = spijt hebben van iets Will you (to) [go out] with me? = Wil je met me [uitgaan]? (to) go steady with someone = verkering hebben met iemand (to) have a night out = een avondje uitgaan I would like to [invite] whoever wants to come to my party. = Ik wil iedereen [uitnodigen] die naar mijn feestje wil komen. I gave him a (to) [kiss] goodbye. = Ik gaf hem een [kus] bij het afscheid. (to) quarrel = ruzie maken (to) smile = (glim)lachen touched = ontroerd