Engels : Nederlands authority = autoriteit available = beschikbaar aware = bewust abandon = verlaten (to) abstract = samenvatten academy = academie access = toegang (to) accommodate = zich aanpassen accompany = begeleiden accumulate = ophopen accurate = nauwkeurig achieve = bereiken acknowledge = erkennen acquire = verkrijgen adapt = aanpassen adequate = passend adjacent = aangrenzend adjust = aanpassen administration = administratie adult = volwassen(e) advocate = bepleiten affect = beïnvloeden aggregate = bijeenvoegen aid = hulp albeit = hoewel allocate = toewijzen alter = veranderen alternative = alternatief ambiguous = dubbelzinnig amend = verbeteren analogy = overeenkomst analyze = analyse annual = jaarlijks anticipate = anticiperen apparent = schijnbaar append = toevoegen appreciate = waarderen approach = naderen appropriate = passend approximate = benaderen arbitrary = willekeurig area = gebied aspect = aspect assemble = verzamelen assess = beoordelen assign = toewijzen assist = helpen assume = aannemen assure = verzekeren attach = aanhechten attain = bereiken attitude = houding attribute = eigenschap author = auteur