classroom

The students are waiting for their teacher in the classroom.

class pupil / student
classmate

You can ask your classmate for help with your homework.

<please> sit down <please> stand up
look at this listen to this work with a partner
raise your hand book

I am reading a book.

page
open your books

open your books on page …

close your books take out your books
put your books away homework

My teacher gave me a lot of homework.

What does … mean?
How do you say … in English? Can I go to the toilet? be quiet
read aloud to read

We are going to read that book.

listen

I like (to) listen to music.

to speak

We need to speak in front of the class.

to write

He decided to write a book about his experiences.

tell

Can you (to) tell me Cinderella' story again?

leerling klas klaslokaal

De leerlingen zijn aan het wachten in het klaslokaal op de leraar.

sta <aub> op ga <aub> zitten klasgenoot

Je kan aan je klasgenoot hulp vragen met het huiswerk.

werk samen met een klasgenoot luister hiernaar kijk hiernaar
pagina boek

Ik ben een boek aan het lezen.

steek je vinger op
pak jullie boeken doe jullie boeken dicht open jullie boeken

open jullie boeken op pagina …

Wat betekent …? huiswerk

Mijn leraar heeft me veel huiswerk gegeven.

leg jullie boeken weg
wees stil Mag ik naar het toilet? Hoe zeg je … in het Engels?
luisteren

Ik hou van muziek luisteren.

lezen

We gaan dat boek lezen.

lees hardop
vertellen

Kan je me het verhaal van Assepoester opnieuw vertellen?

schrijven

Hij besloot een boek te schrijven over zijn ervaringen.

spreken

We moeten voor de klas spreken.

story

Yesterday I read an interesting story.

sentence

Can you finish that English sentence?

paragraph
spell

The teacher asked: 'Can you (to) spell that word for me'?

(to) cheat text

The teacher asked me to read the text out loud.

the answer to

He asked her a question, she did not know how the answer to.

an answer ask

Can I (to) ask you a question?

(to) repeat to know

Do you like to know your mark?

(to) learn
(to) teach teacher form teacher
question

The teacher asked if someone had a question.

window

Can someone open a window?

door

Can you let him in through the door?

wall

She painted the wall green.

mistake

The teacher made a mistake in the test.

correct
true

That answer is true.

false (to) practice
timetable primary school secondary school (BrE)
paragraaf zin

Kan je die Engelse zin afmaken?

verhaal

Gisteren las ik een interessant verhaal.

tekst

De leraar vroeg me de tekst hardop voor te lezen.

afkijken / spieken spellen

De leraar vroeg: 'Kan je dat woord voor me spellen'?

vragen

Mag ik jou wat vragen?

een antwoord antwoorden

Hij vroeg haar een vraag, die ze niet wist te antwoorden.

leren (door leerling) weten

Wil je je cijfer weten?

herhalen
klassenleraar / mentor leraar (m / v) lesgeven (door leraar)
deur

Kan je hem binnen laten via de deur?

raam

Kan iemand een raam open zetten?

vraag

De leraar vroeg of iemand een vraag had.

goed fout

De leraar maakte een fout in de toets.

muur

Ze schilderde de muur groen.

oefenen niet waar waar

Dat antwoord is waar.

middelbare school (BrE) basisschool lesrooster
task

Our teacher gave us a hard task.

translate (into Dutch)

to translate (into Dutch)

holiday

I am going to Spain during the holiday.

summer holiday Christmas holiday school report
(to) test a test pass
fail a mark a grade (AmE)
mark (BrE)

to mark (BrE)

(to) grade high school (AmE)
vakantie

Ik ga naar Spanje tijdens de vakantie.

vertalen (naar het Nederlands) taak

Onze leraar gaf ons een moeilijke taak.

rapport kerstvakantie zomervakantie
voldoende (gehaald) een toets toetsen
een cijfer (AmE) een cijfer onvoldoende (gezakt)
middelbare school (AmE) een cijfer geven een cijfer geven (BrE)