How are your marks? How is your timetable today? I have six lessons today.
I am at a comprehensive school. I meet my friends at lunch break. Have you got a pencil sharpener?
I forgot my exercise book. Please wipe the board. If you don't know the word you can look it up.
Use the dictionary. Write it down. Translate it into Dutch.
You have to do your homework. Summer holidays begin in July this year. Can I borrow your pen?
Ik heb vandaag zes lessen. Hoe is je rooster vandaag? Hoe zijn je cijfers?
Heb jij een puntenslijper? Ik zie mijn vrienden in de lunchpauze. Ik zit op een scholengemeenschap.
Als je het woord niet weet kan je het opzoeken. Maak het bord even schoon. Ik ben mijn schrift vergeten.
Vertaal het in het Nederlands. Schrijf het op. Gebruik het woordenboek.
Mag ik je pen lenen? De zomervakantie begint dit jaar in juli. Je moet je huiswerk maken.