Engels : Nederlands
nearly = bijna
fainted = flauw vallen
pride / [proud] = trots
alive = levend
of course = natuurlijk
hide = verbergen / [verstoppen]
appreciate = waarderen
brave = dapper
parents = ouders
alone = alleen
earn / [deserve] = verdienen
rough = ruw
clever = slim
mainly = vooral
stretched = uitgerekt
certainly = zeker
children = kinderen
law = wet
protect = beschermen
let alone = laat staan
remember = herinneren
face = gezicht
jump = spring
behind = achter
alive = levend
slave = slaaf
rich = rijk
serf = lijfeigene
robbers = rovers
amazed = verbaasd
entire = hele
peasant = boer
present = cadeau
was worth it = was het waard
entrance = entree
memorable = gedenkwaardig
considerable = flink
dungeon = kerker
throw = gooien
excellent = fantastisch
award / [reward] = beloning
afraid = bang
true = waar
honour = eer
courage = moed
danger = gevaar
convince = overtuigen
false = onjuist
reward / [award] = beloning
forget = vergeten
[earn] / deserve = verdienen
silly = dom
wine = wijn
a moment = een ogenblik
beautiful = mooi
meanwhile = ondertussen
hide = [verbergen] / verstoppen
noticed = opgevallen
claim = eis
[reward] / award = beloning
disappointed = teleurgesteld
health = gezondheid
knight = ridder
necessary = noodzakelijk
matter = zaak
prayers = gebeden
underestimate = onderschatten
powerful = krachtig
Right = gelijk
doomed = verdoemd
corridors = gangen
cheerfully = vrolijk
usually = meestal
suspect = verdacht
quite = heel
extraordinary = buitengewoon
The [teacher] is very strict. Talking not allowed! = De [leraar] is zeer streng. Praten niet toegestaan!
jealousy = jaloezie
sin = zonde
[pride] / proud = trots
dangerous = gevaarlijk
solid = stevig
vulnerable = kwetsbaar